Afbeelding

Als tiener ging ik een keer met mijn suikeroom en -tante, kermisreizigers, een dagje uit naar Volendam. Van hen kreeg ik namelijk wél, wat ik thuis heb gemist: liefde.

27 januari 2020 om 12:56

Vijf maanden was ik, toen mijn vader omkwam bij een bedrijfsongeval. Ik ben opgevoed door mijn opoe – typetje Ma Baker, de schrik van de straat – en door mijn moeder; een verschrikkelijk mens. Ze zat me altijd te kleineren; ik deed werkelijk nooit iets goed. Ze verbood me op zeker moment elk contact met vriendjes en vriendinnetjes. Daardoor had ik een eenzame jeugd.

Ook toen ik al getrouwd was, zette ze haar irritante gedrag voort. Ze zag zelfs kans om mijn kinderen van me te vervreemden. Haar overlijden was een grote opluchting voor me. Ik haalde gebak in huis en zette een goeie pot koffie om dat te vieren. Vanaf dat moment gingen alle remmen los. Het was alsof de Berlijnse Muur in mijn leven viel.

Na mijn scheiding ontmoette ik, nu twintig jaar geleden, in een kroeg op de Amsterdamse Zeedijk mijn huidige meissie. Zij had een paar tattoos en dat leek mij ook wel wat. Iets wat niemand anders heeft. Ooit had ik een grote bos permanent en een enorme snor, een Afghaanse jas, klompen in alle denkbare kleuren. Ik wilde altijd al anders zijn dan anderen.

De eerste tattoo liet ik in mijn gezicht zetten. Toen ik daarmee op mijn werk kwam, was het commentaar niet van de lucht. 'Wat heb jij nou voor een smoel laten zetten?' Ik mocht voortaan achter de coulissen werken; geen klantencontacten meer. Je moet er wat voor over hebben. Geld ook, ja. Van de rekeningen voor al die behandelingen had je een goede middenklasser kunnen kopen.

Mijn uiterlijk schrikt mensen soms af. Maar vaker zijn de tattoos ook aanleiding voor gesprekken, met wildvreemden. Als jij boodschappen gaat doen, ben je zo weer thuis. Ik kan er meestal wel een halfuurtje bij optellen."

[Hans Westra (1949), 'lopend kunstwerk', is gepensioneerd schoonmaker/productiemedewerker.

Beeld: Jan van der Meulen, tekst: Koos van Noppen

Afbeelding