Amersfoortse details uit 1560

23 september 2009 om 00:00 Nieuws

Op de kaart uit 1560 staan details die er nu niet meer zijn. Een voorbeeld is de Aegtensingel ten noorden van de eerste ommuring van de stad. Later (+1630) gooit men deze singel dicht en krijgt het de naam ’t Zand. Deze singel vormt in de vroegste eeuwen van de stad de verbinding tussen de Eem en de haven aan het Havik. De Oude Eem sluit in de nabijheid van de Aegtenkapel aan op de singel. Over de singel vaart men oostwaarts en via de Havickerpoort bereikt men het Havik. Deze poort heeft net als de Koppelpoort een dubbelfunctie; zowel land- als waterpoort. Eigenlijk is die doorgang voor de schepen geen poort, maar een opening in de eerste stadsmuur. Iets dat we ook kennen van andere steden. De grotere schepen hebben een vaste mast en kunnen anders niet de stad invaren. De oudste tekening van de poort dateert uit 1628. De schepen meren dan al 2 eeuwen af aan de Koppel. De Havickerpoort heeft haar functie en naam verloren. Ze heet dan Bloemendaalse binnenpoort. De brug van de landpoort is versteend en de waterpoort overkluisd. Een houten tussenbouw verbindt de twee muurhuizen, delen van de voormalige stadsmuur. Later bouwt men tussen de beide muren, boven het water, een huis. De watergang is er nog. We kennen het als ‘t Sluisje.

Wie kaarten en plattegronden onderzoekt stuit steeds weer op nieuwe zaken die bijdragen aan de kennis van het gebied. De oudste plattegrond van Amersfoort, die van Jacob van Deventer, is zo’n dankbare bron om te bestuderen. Niet alleen geeft die kaart de zaken weer uit het jaar 1560, maar in feite ook van de jaren daarvoor. De ligging van veel straten en waterlopen staat soms al eeuwen vast. Dat geldt voor de stad maar ook voor de zandpaden buiten de ommuring, die we nu kennen als keurig geplaveide straten van onze buitenwijken.

Op de kaart van Van Deventer staan weinig boerderijen en dat terwijl de boerenstand toch ook de stedelingen van voedsel moet voorzien. Waarschijnlijk doet hij dat omdat de kaart strategische doeleinden dient. Hij neemt alleen die kenmerken op die blijvend zijn. De meeste boerderijen zijn nog van hout en hebben een beperkte levensduur van 20, hooguit 25 jaar. Daarna bouwt men op een andere plek een nieuw onderkomen. Ze zijn dus als oriëntatiepunt onbetrouwbaar. Stenen gebouwen gaan niet alleen langer mee maar zijn ook locatie gebonden. Als brand of storm een pand verwoest, dan bouwt men de nieuwe behuizing op de oude fundering, dus op dezelfde plaats. Een uitzondering op die regel zijn de molens. De standaardmolens zijn van hout. De reden dat hij ze toch tekent is het recht dat bij een molen hoort; het windrecht. Dit windrecht bepaalt o.a. dat de buren van de molenaar geen hoge bomen mogen hebben, die hem de wind uit de wieken nemen. De omgeving is dus ingericht om de molen optimaal te laten draaien. Een verwoeste houten molen herbouwt men daarom, net als een stenen huis, op de dezelfde plaats. Dat de meeste molens aan de zuidkant van de stad staan heeft een voor de hand liggende reden. De meeste wind in ons land komt uit het zuidwesten. Dus aan die kant van de stad hebben de molenaars het meeste profijt van de wind.

Aan de zuidkant van de stad zien we dat de straten van nu liggen op de zandpaden van toen. Wie het wegenknooppunt bekijkt, ziet direct de overeenkomsten tussen de kaart van Jacob van Deventer en de huidige situatie. De Aldegondestraat sluit niet direct aan op het Julianaplein, daarvoor moet men 20 meter verder zijn. De Bisschopsweg ligt weer 50 meter verder. Ook de hoofdwegen wegen liggen er al; de Leusder-, Woestijger- en Arnhemseweg. De laatste twee zijn verbonden door de Everard Meijsterweg die bij de ‘kruising van Roethof’ overgaat in de Gasthuislaan. Aan het begin van die laan zit dan al een knikje. Het ligt er 450 jaar later exact zo. De Gasthuislaan lijkt dood te lopen, richting een stenen huis. Ook de Bekensteinselaan en de Hendrik van Viandenstraat lopen vanaf de stadspoorten recht op dat huis aan. Drie wegen naar hetzelfde huis is een aanwijzing voor het belang daarvan. Waarschijnlijkheid is het Huis Dorrestein, in 1560 eigendom van de roemruchte schout Vincent van der Houve. Nu loopt de Gasthuislaan om die locatie heen. Als er resten overbleven liggen ze onder de parkeerplaats, voor de brug bij de beek. In de jaren ’30 van de vorige eeuw staat op vrijwel dezelfde plek het ‘zomerhuisje’ van Jan Boshuizen. Mogelijk liggen daaronder nog de resten van Huis Dorrestein. Een aandachtspunt voor de komende herinrichting van het Beekdal. Als het plaveisel geruild wordt voor groen krijgen (amateur) archeologen een kans.

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie