Carel ter Linden: Predikant, lezer en schrijver over het woord en het onbenoembare

4 april 2012 om 00:00 Achtergrond

AMERSFOORT - Glimlachend neemt Carel ter Linden mijn meegenomen presentje in ontvangst: een boekenlegger met daarop afgebeeld een uiltje. ,,Kan ik goed gebruiken. Reepjes krant leg ik zelfs tussen bladzijden om passages terug te vinden.’’ Emeritus predikant Ter Linden (Amersfoort, 1933) is behalve fervent lezer een begaafd schrijver. Diverse boeken schreef hij over de interpretatie en symboliek van Bijbelse verhalen. In de gedichtenbundel ‘Om een zin’ verwoordt hij zijn persoonlijke gedachten. Een gesprek over het woord en de zin van en verwondering over het onbenoembare.

door Herma Klein Kranenberg

Leidschendam, een zonnige ochtend in maart. De balkondeuren staan open ter verwelkoming van de lente. In de knusse werkkamer wemelt het van de boeken, variërend van indrukwekkende standaardwerken tot romans en gedichten. Op Ter Lindens bureau stapels paperassen, krantenknipsels en correspondentie. Tegenover ‘zijn’ makkelijke stoel neem ik plaats op een tweezitsbank, met een schuin oog zicht op een keur aan portretten. Zijn ouders, zijn tweede vrouw Tineke, zijn kinderen en een stoet kleinkinderen. Daartussen een paar kiekjes van een aantal koninklijke huwelijken.

De Haagse Kloosterkerk waar Ter Linden dominee was tot 1999, wordt met regelmaat bezocht door koningin Beatrix. Hij voltrok de huwelijksinzegening van de drie prinsen, doopte onder anderen prinses Amalia en leidde de uitvaardiensten van prins Claus en prins Bernard. Al te veel wil hij er niet over uitweiden. Ja er is een bijzondere band en nee, dat hoeft niet allemaal in de krant.

Het toeval bracht ons vorig jaar met elkaar in contact toen Ter Linden mij abusievelijk belde. Dringend op zoek naar mijn bijna-naamgenoot Rolinka Klein Kranenburg, dominee te Vathorst, had hij mijn telefoonnummer ingetoetst. Nietsvermoedend nam ik op en wist bij het horen van zijn naam meteen wie deze meneer Ter Linden was. Had ik opeens die warme, diepe stem, bekend van ontroerende preken in koninklijke setting, live aan de lijn! ‘U bent dominee Ter Linden?’ ‘Dat ben ik’, klonk zijn stem, ‘maar u bedoelt niet mijn broer?’

Rondje Amersfoort

Carel en zijn drie jaar jongere broer Nico, eveneens emeritus predikant, zijn geboren Amersfoorters. Tot zijn zesde jaar woonde Carel aan de voet van de Berg in de Bankastraat. Hij herinnert zich hoe bij sneeuwval een weg speciaal werd afgesloten om zo een grote glijbaan te creëren. ,,Vlogen we vanaf de Berg per slee naar beneden tot aan de Kapelweg. Duizelingwekkend hard.” Van zijn moeder kreeg hij af en toe een rondje Amersfoort cadeau. ,,Mocht ik voor een duppie met de buschauffeur mee. In mijn eentje! Na een uurtje werd ik weer zoet thuis afgeleverd. Kun je je nu niet meer voorstellen toch?” Even later pakt hij zijn gedichtenbundel en draagt met zijn prachtig donkere stemgeluid het gedicht ‘Dochtertje’ voor. De in woorden gevatte schuchterheid van het meisje dat de hand van haar papa stevig omklemt als ze naar buiten gaan, staat in contrast met de wijze waarop Carel als kleuter per bus de stad verkende. Toch valt de appel niet heel ver van de boom. Ter Linden staat bekend als bedachtzaam, zeker in vergelijking met zijn broer Nico die naar verluidt de boel op stelten kon zetten.

Kleine Carel was, zij het nog net geen zes, duidelijk aan school toe en kwam in een schakelklasje terecht in het Bergkwartier. Hier leerde hij spelenderwijs zijn eerste zinnetjes lezen. De liefde voor taal is nooit meer verdwenen. Stevig gevulde boekenkasten getuigen hiervan, net als de snippertjes kranten die her en der uit de boeken steken. ,,Ongemerkt speur ik altijd naar een passend citaat of een treffende zin voor een lezing of een preek.”

De grootvaders van beide kanten waren dominee. Vader Ter Linden was weliswaar jurist, maar indirect nauw verbonden met het kerkelijk leven. In Amersfoort werkte hij voor de Raad voor de Predikantstractementen van de Nederlandse Hervormde Kerk. Later, na hun verhuizing naar Den Haag, was hij verantwoordelijk voor de bouw en restauratie van kerken die beschadigd waren door de Tweede Wereldoorlog en de watersnoodramp van 1953. Niet zo gek was het dus dat beide zonen theologie gingen studeren. Al leek het daar in eerste instantie volstrekt niet op. ,,Nico had er aanvankelijk niets mee, tot hij in zijn diensttijd door een predikant zeer geboeid raakte. Ikzelf was volop bezig met mijn studie rechten. Gesprekken met mijn eigen bevlogen studentenpredikant leidden ertoe dat ik het bijvak kerkrecht ging volgen.” Al snel was Carel verkocht. Theologie bleek zijn passie en preken een onvermoed talent.

Uitleg van een Bijbels verhaal

Zijn vrijzinnige geloofsopvatting uit zich in de wijze waarop hij altijd heeft geprobeerd een breed publiek aan te spreken. ,,Mijn streven is het verhaal zo te vertellen dat een ander zich erin herkent. Ook de ongelovige die toevallig een keer mee is naar de kerk en geïnteresseerd luistert. Juist díe persoon wil ik bereiken.” Hoe doet hij dat?

,,Allereerst: verwar een preek niet met een lezing. Een lezing is een betoog. Een preek daarentegen is de weergave en uitleg van een Bijbels verhaal.” Uitdagend maar verduveld lastig. ,,De kunst is het zo te doen dat het verhaal voor zichzelf gaat spreken. Daarbij moet wat je zegt, je zelf ook raken, pas dan komt het tot leven.” Dienstbaar zijn aan het verhaal lijkt het geheim van een doorleefde, diepzinnige preek. Bijna plechtig: ,,Een preek is een bouwwerk van jezelf. Je moet er zelf volkomen in zitten, en tegelijkertijd volkomen afwezig zijn.”

Traditiegetrouw las hij op zaterdagavond de zondagse preek voor aan zijn vrouw Diede. ,,Diede kon erg goed luisteren en meelezen. Haar commentaar was altijd relevant.” Ter Linden vertelt hoe hij ooit in een zeer drukke week voor Kerst met twee begrafenissen, ook nog een preek voor de kerstnacht moest voorbereiden. ,,Bladerend in mijn archief vond ik een prima preek van jaren geleden. Zonder mijn vrouw iets te vertellen, las ik ‘m voor. Ze zei: ‘Mag ik eerlijk zijn? Het boeit me niet.’ Ik antwoordde: ‘Mij ook niet’. Ik was er opeens op uitgekeken. Ik heb haar opgebiecht wat ik had gedaan. Daarna heb ik de schop heel diep in mijn ziel en in het verhaal gezet. Kwam er die nacht alsnog een heel andere preek uit. In één keer goed.”

Hij trekt een vergelijking met de totstandkoming van een gedicht. ,,Soms wil je het te mooi maken. Denk je: het is volmaakt!” Ik scherts: ,,Een gevaarlijke fase.” Ter Linden knikt en grinnikt: ,,Zeer gevaarlijk! Vooral als je het dan iemand laat lezen die zegt dat de laatste regel eruit moet, ‘want die verzwakt het.’ Wel verdraaid denk ik dan. Toch heb je die vreemde ogen nodig.”

Zinnige zondag

De kritische ogen van zijn meelezers hebben zin gehad: zijn preken worden alom geroemd, zijn boeken gretig gelezen en zijn gedichtenbundel mag zich verheugen in een derde druk. ,,Een bescheiden oplage hoor, maar toch, een derde druk.” Hij is er zichtbaar blij mee. Pianiste Ariane Karres koos muziek bij zijn woorden en samen verzorgen ze een fraai programma. ,,Onze optredens zijn heel divers. In een kerk, een theater maar ook wel bij mensen aan huis. Heel boeiend.” Onlangs gaven ze invulling aan de Zinnige Zondag in Vathorst. De opkomst was ongekend. ,,Bomvol zat het. Enig.”

De uitgeverij De Arbeiderspers heeft hem gevraagd een boekje te schrijven over wat hij zelf gelooft en wat hij aan zijn kinderen zou kunnen of willen overdragen. ,,Wat ik hoop is dat het een brug kan slaan tussen gelovigen en niet-gelovigen. Dat gesprek voeren we nauwelijks.”

Bijbelebondse berg

Als uitsmijter een anekdote van zijn vader die in 1931 medeoprichter was van De Bergkapel. Verlichte voorgangers van elders preekten er tot onvrede van de starre godgeleerden op de Bijbelebondse berg. Woorden uit een boekje dat zijn broer Nico schreef over hun vader. Ter Linden citeert eruit: ,,Ze verzochten vriendelijk om op de Berg een eigen gemeente te mogen stichten met een eigen voorganger. Helaas vond God dat niet goed en Zijn kerkenraad derhalve evenmin: het kon niet, het kon niet, het kon niet. (…) In de rondvraag kreeg ook mijn vader het woord. Ik was er niet bij, maar zijn smartelijk gezicht kan ik uittekenen, en ook hoor ik de ingehouden woede in zijn zachte stem: ‘Mijnheer de voorzitter, omdat het niet kan, moet het.’ Dat is toen zo’n beetje hun zinspreuk geworden.” Carel ter Linden klapt het boekje dicht. ,,Mooi hè?”

Onderweg naar huis galmen de woorden nog na in mijn hoofd: ‘Omdat het niet kan, moet het’. Is het een ultrakorte preek, een bruikbaar citaat of een ideale zin voor een gedicht? Ter Linden weet er ongetwijfeld raad mee.

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie