Maandag werd de plaquette onthuld door opperrabijn Binyomin Jacobs en wethouder Mirjam Barendregt.

8 september 2010 om 00:00 Achtergrond
Verzamelde beenderen zijn te vinden op de oude joodse begraafplaats Bloemendalse Poort. AMERSFOORT - Op 6 september werd aan de muur bij de Bloemendalse Poort een plaquette onthuld, waarop in het kort de bestemming van het grasveld erachter is aangeduid. Daar liggen sinds 1670 Sefardiem begraven, afstammelingen van de joden die in 1492 door de zogenoemde Katholieke Koningen Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon hun vaderland Spanje waren uitgegooid, omdat ze de katholieke godsdienst niet op zich wilden nemen, maar joods wilden blijven zoals hun voorouders. Duizenden en duizenden vonden de dood. De overlevenden vluchtten naar Portugal, Italië en Noord-Afrika en ten langen leste naar Turkije. Alleen in dat laatste land vonden ze een warm welkom, zeker toen Suleiman de Prachtlievende aan de regering kwam. Toen de kroonprinses van Spanje in het huwelijk trad met de koning van Portugal waren de joden daar ook niet meer welkom en moesten ze opnieuw vluchten. Ditmaal gingen ze naar het noorden, naar Engeland, waar ze evenmin welkom waren en vandaar naar Antwerpen. Maar in Antwerpen waren ze ook niet veilig, want daar heerste op dat moment keizer Karel V, de zoon van Johanna de Waanzinnige en de kleinzoon van de Katholieke Koningen. Pas in Amsterdam vonden deze joden rust, alleen hadden ze hier te maken met de gilden, die hen wegens concurrentie-angst geen enkele arbeid toestonden. Daarom trokken de Sefardiem naar het dorp Maarssen, waar ze een zijdemolen bouwden om zich aan de zijde-industrie te wijden. Maar het lukte hen niet om hun brood ermee te verdienen. Ze richtten hun oog op Amersfoort en Amersfoort begreep dat ze deze mensen met hun internationale betrekkingen goed konden gebruiken. Op 27 juli 1655 zwaaiden de poorten voor hen wijd open. Maar ook hier kregen ze te maken met de machtige gilden die geen anderen in hun omgeving duldden. Buiten de gilden was de handel in honing vrij, maar daarvan konden de Sefardiem niet rondkomen. Ze werden drapeniers, handelaren in wollen stoffen, eveneens een vrij beroep. De Magistraat van Amersfoort gaf hen toestemming weefgetouwen in de huizen te zetten om daar het laken (=de wollen stof) te laten weven. Het was een intensief bedrijf en gaf aan veel Amersfoorters werk. Vlak bij de Bloemendalse Poort stond de volmolen die nodig was bij de bereiding van het laken. Alleen op sjabbat lag het werk stil en dan, zegt een ooggetuige ‘liepen ze te wandelen op het bolwerk nabij Bloemendal’. Joseph Pereira, de deftigste van hen, die verwant was aan het Portugese koningshuis had een ruimte in zijn pakhuis in de Bloemendalse straat ingericht als synagoge. Daar werd de kostbare torarol bewaard, die ze op hun vlucht hadden meegenomen. De woorden van de Bijbel waren bij deze rol niet geschreven op perkament, maar op hertenleer. De huidige joodse gemeente heeft deze rol nog steeds in haar bezit, hoewel deze allang niet meer gebruikt kan worden. De letters zijn vervaagd en de tekst is daardoor onleesbaar. De voorname heer Pereira ging veel om met de familie de For Alto. Beide kregen op 2 december 1661 het burgerschap van Amersfoort. Op hun wandeling kwamen ze de jood Benjamin tegen en nog een jood die als bijnaam de Spaenjaert had en ‘opt Sant’ woonde. Ook woonde in deze buurt Jacob Monsalto, wiens ouders in Amsterdam woonachtig waren. Enkele jaren later vertelde een drapiersgesel over de jood Salomon de Pas. Niet alleen Pereira en de For Alto waren nog op het Iberische Schiereiland geboren, maar ook een andere Amersfoorts-joodse inwoner, Isaacq a Royo, wiens wieg in Lissabon stond. Deze drie families hadden zich als zoveel andere Spaanse en Portugese joden in het verleden gedwongen laten dopen en keerden pas tot het jodendom terug, toen ze zich in Amsterdam vestigden, waar godsdienstvrijheid hoog in het vaandel stond. De reden dat de Amersfoorts-sefardische gemeenschap kleiner en kleiner werd, is nog niet achterhaald. Wel was er op 27 januari 1663 sprake van een Sefardisch huwelijk tussen Hester Pretto en Abraham Henricus, het enige dat tot nu toe gevonden is, want aan de achternamen te zien trouwden de Sefardiem niet met iemand van de Asjkenazische gemeenschap. Men zag dat als een gemengd huwelijk, zelfs nog in de tijd van mijn moeder. Zij had een Sefardische dokter en daarom ben ik geboren in het Portugees-joods ziekenhuis in Amsterdam. Dat kreeg ze toch een beetje nagedragen. Uiteindelijk konden de Amersfoortse Sefardiem geen tien mannen, die nodig zijn voor een gebedsdienst, meer bij elkaar krijgen. Door bemiddeling van Abraham Italiaander, die naast de tabakshandel ook een leidende functie had bij de Asjkenazische gemeenschap, gingen beide gemeenschappen tot gezamenlijke gebedsdiensten over, hoewel een zekere dokter Mosis de Fortis 8 mannen betaalde om bij hem thuis de Sefardische gebedsdienst die afwijkt van de Asjkenazische te houden. Hij koos daar wat eenvoudige lieden voor uit en betaalde hen een bedragje. O, wee, toen de Parnassijns, de leiders van de Asjkenazische gemeenschap daar achter kwamen. De acht werden flink op hun vingers getikt, maar kregen van de bestuurders wel geld om dokter de Fortis terug te betalen. Het geld dat hij hen had gegeven was allang aan voedsel opgegaan. Op het herontdekte begraafplaatsje liggen ook een aantal kinderen begraven, wat impliceert dat zich hier Sefardische gezinnen hadden gevestigd. In totaal zijn 13-14 stoffelijke overschotten teruggevonden, maar er is ook een steen gevonden aan de overkant, op de grote oude joodse begraafplaats bij de Bloemendalse Poort. Daarop staat in het Hebreeuws te lezen: ‘Verzamelde beenderen’. Ook dat kan een overblijfsel zijn van de Sefardiem die hier geleefd hebben en gestorven zijn en nu door middel van een hele mooie plaquette tastbaarder in ons midden zijn. Wie waren de Amersfoortse Sefardiem
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie